psalm inleiding van de week

Psalm 55

Kees Waaijman leidt de psalm in.

1     Voor de verduurder.
0     Bij getokkel.
0     Besef.
0     Van David.

2     Heb oor, Machtige, voor mijn pleit
0     en verheimelijk je niet bij mijn vergenadiging.
3     Acht mij en buig je naar mij,
0     in mijn zuchten zwalk ik en druis
4     bij de stem van de vijand,
0     bij het folterend gelaat van de doemende.
0     Ja, wankelen doen zij zwelligheid op mij
0     en in toorn bekijven zij mij.
5     Mijn hart kronkelt in mijn binnenste
0     en de griezelingen van de dood overvallen mij.
6     Schroom en zindering overkomen mij
0     en krijzeling bedekt mij.
7     En ik zeg: ‘Wie geeft mij wieken als een duif?
0     Vliegen wil ik en wonen,
8     hier, ik waggel ver heen,
0     ik vernacht in de steppe.                                                  Plavei.
9     Haasten wil ik mij te ontglippen
0     aan de slierende tocht, aan de storm.’
10   Verslind, mijn Meester,
0     vergleuf hun tong,
0     ja, ik zie kwetsing en strijd in de stad.
11   Dag en nacht omringen ze haar
0     op haar wallen
0     en zwelligheid en kwelling in haar binnenste.
12   Verwezing in haar binnenste
0     en niet ontwijken haar breedte
0     afpersing en geveins.
13   Ja, niet een vijand hoont mij,
0     en ik hief het,
0     niet mijn schuwer vergroot zich over mij,
0     en ik verborg mij voor hem,
14   en jij, een mens mij geordend,
0     van mijn heerde en mij voelend,
15   met wie bijeen in zoete veem
0     wij in het huis van de Machtige gingen in gewoel.
16   Verstarringen over hen,
0     levend dalen zij in de woestenij,
0     ja, waar zij gast zijn zij het kwaad in hun binnenste.
17   Ik roep naar de Machtige
0     en Wezer bevrijdt mij.
18   ’s Avonds en ’s morgens en bij het helle
0     zuchten wil ik en druisen
0     en Hij hoort mijn stem.
19   Hij koopt in vernoeging mijn ziel af
0     van wie mij naderen,
0     ja, al wezen zij met velen bij mij.
20   Macht hoort en buigt zich naar hen,
0     en zetelt van voorlang,                                                                 Plavei.
0     voor wie er geen wisselingen zijn
0     en die de Machtige niet schromen.
21   Hij zendt zijn handen naar wie hem vernoegen,
0     schent zijn verbintenis.
22   Gladder dan boter zijn mond
0     en naderen zijn hart,
0     zachter dan olie zijn aanspraken
0     en het zijn open dolken.
23   Werp je schaffen op Wezer,
0     en Hij omvat je,
0     Hij geeft in eeuwigheid niet te wankelen de bewarende.
24   En Jij, Machtige,
0     laat ze dalen in de schacht van de zijg.
0     Mensen van bloed en geveins
0     halveren niet hun dagen,
0     en ik veilig mij in Jou.