titelstrook Inleiding in de Psalm

Inleiding van de week

Psalm 107

Kees Waaijman leidt de psalm in.

1     Erken Wezer, ja, goed,
00   ja, eeuwig zijn gunst.
2     Dat het zeggen de verlosten van Wezer,
00   die Hij verloste uit de hand van de benauwer
3     en uit de landen groepeerde,
00   uit het opstralen en uit de avond,
00   uit het noorden en uit de zee.
4     Zij zwierven in de steppe, in het starre,
00   de weg naar een stad om zich te zetten vonden zij niet,
5     zij hongerden, ook dorstten zij,
00   hun ziel bezweek in hen.
6     En zij schreeuwden naar Wezer in het hun nauwe,
00   uit hun angsten redde Hij hen
7     en Hij bewoog hen op de rechte weg
00   te gaan naar een stad om zich te zetten.
8     Dat zij Wezer erkennen om zijn gunst
00   en zijn zonderheden voor aardelingzonen,
9     ja, de gretige ziel heeft Hij verzadigd
00   en de hongerige ziel met goed vervuld.
10   Gezeten in duisternis en somberten,
00   geboeid in gebogenheid en ijzer,
11   ja, zij tartten de zeggingen van de Machtige
00   en schamperden de raad van de Ontstegene,
12   en Hij dwong hun hart in kwelling,
00   zij struikelden en niemand hielp.
13   En zij schreeuwden naar Wezer in het hun nauwe,
00   uit hun angsten bevrijdde Hij hen,
14   Hij trok hen uit duister en somberten
00   en reet hun boeien.
15   Dat zij Wezer erkennen om zijn gunst
00   en zijn zonderheden voor aardelingzonen,
16   ja, bronzen deuren brak Hij
00   en ijzeren mijders kraakte Hij.
17   Dwaas door de weg van hun schending
00   en om hun verwringingen gebogen,
18   gruwde hun ziel van alle eten
00   en raakten zij tot de poorten van de dood.
19   En zij schreeuwden naar Wezer in het hun nauwe,
00   uit hun angsten bevrijdde Hij hen,
20   Hij zond zijn aanspraak en heelde hen
00   en liet hen ontslippen uit hun verzijgen.
21   Dat zij Wezer erkennen om zijn gunst
00   en zijn zonderheden voor aardelingzonen
22   en slachtmalen van erkenning slachten
00   en zijn maaksels vertellen bij gejoel.
23   Dalend op zee in schepen,
00   bezig het te maken op de vele wateren,
24   zij zagen de maaksels van Wezer
00   en zijn zonderheden in de kolk
25   en Hij zei, en de stormtocht stelde zich
00   en verhoogde haar golven.
26   Zij stegen ten hemel, daalden in de wielingen,
00   hun ziel wiggelde kwalijk,
27   zij deinden en wiegelden als in een roes
00   en al hun kunde werd verslonden.
28   En zij schreeuwden naar Wezer in het hun nauwe
00   en uit hun angsten trok Hij hen.
29   Hij deed de storm tot stilte staan
00   en hun golven zwegen
30   en zij verheugden zich, ja, zij kalmden
00   en Hij leidde hen naar de haven van hun behagen.
31   Dat zij Wezer erkennen om zijn gunst
00   en zijn zonderheden voor aardelingzonen
32   en Hem verhogen in de gadering van het volk
00   en Hem vieren in de zitting van de baardigen.
33   Hij plaatst rivieren tot steppe
00   en trekken water tot dorst,
34   vruchtbaar land tot verzilting
00   om het kwaad van zijn gezetenen.
35   Hij plaatst de steppe tot waterpoel
00   en zoor land tot trekken water
36   en Hij zet daar hongerigen
00   en zij vestigen een stad om zich te zetten.
37  En zij bezaaien velden
00   en planten wingerds
00   en maken vruchten tot inkomen
38   en Hij zegent hen, en zij worden uiterst veel
00   en niet weinig hun dieren.
39   En worden zij weinig en verzijgen zij
00   door stremming van kwaad en droefheid,
40   verguizing stort Hij over edelen
00   en laat ze zwerven in de baaierd zonder weg,
41   en de behoeftige steilt Hij uit zijn gebogenheid
00   en plaatst maagschappen als kudde.
42   Op gerechten zien en verheugen zich
00   en alle valsheid verkrampt haar mond.
43   Wie is kundig, en waakt over deze
00   en merkt de gunsten van Wezer?