Psalm 116
Kees Waaijman leidt de psalm in.
1 Verknocht ben ik, ja, Wezer hoort
0 mijn stem, mijn vergenadigingen,
2 ja, Hij neigt mij zijn oor
0 en mijn dagen door roep ik.
3 Mij omstrengen de snoeren van de dood
0 en de nauwten van de woestenij vinden mij.
0 Benauwing en droefheid vind ik
4 en de naam van Wezer roep ik:
0 ‘Ach toch, Wezer, laat mijn ziel ontslippen.’
5 Genadig Wezer en bewarend
0 en onze Machtige vertedert zich.
6 Wezer waker over verlokbaren,
0 ik verschraal, en Hij bevrijdt mij.
7 Keer, mijn ziel, naar je rusten,
0 ja, Wezer bejegent jou.
8 Ja, Jij laat mijn ziel de dood ontsnappen,
0 mijn oog de tranen,
0 mijn voet de aanstoot.
9 Ik ga voor het gelaat van Wezer
0 in de landen van de levenden.
10 Ik hecht mij, ja, ik spreek:
0 ‘Ik buig mij uiterst,’
11 ik zeg in mijn deinzen:
0 ‘Alle aardeling liegt.’
12 Wat keer ik Wezer
0 al zijn bejegeningen aan mij?
13 De beker van de bevrijdingen hef ik
0 en de naam van Wezer roep ik.
14 Mijn geloften vernoeg ik Wezer,
0 beduidend toch voor al zijn volk.
15 Kostbaar in de ogen van Wezer
0 de dood van zijn gunstelingen.
16 Ach toch, Wezer,
0 ja, ik jouw knecht,
0 ik jouw knecht, de zoon van jouw maarte,
0 Jij opende mijn boeien.
17 Het slachtmaal van erkenning slacht ik Jou
0 en de naam van Wezer roep ik.
18 Mijn geloften vernoeg ik Wezer,
0 beduidend toch voor al zijn volk
19 in de hoven van het huis van Wezer,
0 in jouw midden, Jeruzalem.
0 Vier Wezer.