De kunstenaar Jac Maris (1900-1996) maakte in opdracht van Titus Brandsma de staties voor het kruiswegpark bij de Bonifatius kapel.
Beeldhouwster Natasja Bennink (1974) schiep in 2004 een manshoge beeld ter nagedachtenis van Titus Brandsma in het park bij de Bonifatiuskapel te Dokkum.
De kunstenaar:
Natasja Bennink
Datum: 2005
Plaats: Dokkum
De kunstenaar:
Jac Maris
Datum: 1941
Plaats: Dokkum
Beeldhouwster Natasja Bennink schiep in 2004 dit manshoge beeld ter nagedachtenis van Titus Brandsma in het park bij de Bonifatiuskapel te Dokkum. Het is een pendant van het martelaarsbeeld van de heilige Bonifatius bij dezelfde kapel. Benninks ontwerp is een bronzen sculptuur met herkenbare trekken van Titus Brandsma. Er is niet gekozen voor reproductie van bestaande beelden, bekend van vele foto’s. Het is een nieuwe creatie, figuratief, onafhankelijk van bestaande Brandsma iconografie en klassieke heiligenbeelden. Titus staat niet op een sokkel maar met blote voeten op de grond. Hij is niet afgebeeld als priester of hoogleraar, maar als lijdende en beschouwende mens. Niet als gevangene in Dachau, en ook niet met het bekende brilletje. Het laat die ene man in de concreetheid van zijn aards bestaan zien.
Uit de fysieke kenmerken van pater Titus maakt de kunstenares een keuze. Zo ontstaat geen naturalistisch maar een geestelijk portret. De monnikspij is alleen op de zone van de benen aangeduid en herinnert aan de Karmelieter mysticus. De geloken ogen, naar beneden uitgestrekte armen en handen, de naaktheid van het bovenlichaam: het zijn trekken die verwijzen naar Christus zelf als Man van Smarten. Dat raakt de kern van de katholieke beeldenleer. De beeltenis van een ‘heilige’ laat de beschouwer iets ervaren van Christus, de ene God. Echte heiligenbeelden zijn nooit reproducties van levende personen. Ze laten geestelijke kwaliteiten zien. Het beeld is bij gelegenheid van het 1250e herdenkingsjaar van Bonifatius gemaakt in opdracht van het bisdom GroningenLeeuwarden. (bron: Sible Blaauw uit: spreek! Mei 2019)
De mens staat centraal in de monumentale bronzen beelden van Natasja Bennink. Zorgvuldig bestudeert ze de anatomie en de verhoudingen van haar model en brengt deze over in klei. Zodra de basis klopt, neemt de expressie het over; typerend voor haar stijl zijn de vrije, rauwe toets en de opzettelijke reductie van vormen. Zo ontstaan beelden die de figuratie doelbewust overstijgen. Het menselijk lichaam functioneert als drager van een achterliggend concept, waarbij verbondenheid vaak de rode draad is. De mens verbonden met zijn tijd, de vrouw verbonden met haar lijf, geliefden in een kus verbonden met elkaar of bewoners verbonden met hun gemeenschap. Het zijn gelaagde beelden waarin het universele voelbaar wordt en het individuele zichtbaar blijft.
Natasja Bennink (1974) is opgeleid aan Academie Minerva in Groningen en de Academy of Fine Arts in Athene. Ze woont en werkt in het voormalig gemeentehuis van Ezinge, in Groningen. Werk van Bennink is opgenomen in diverse museale collecties, o.a. van het Drents Museum, Museum het Depot, Nationaal beeldenpark De Havixhorst en Museum de Buitenplaats. Ook zijn haar beelden te vinden op tal van plekken in de openbare ruimte. Voor de Statenzaal van de provincie Drenthe maakte ze het statieportret ‘Onze Koning’, in Appingedam vereeuwigde ze vijf generaties kussende geliefden, allemaal inwoners van de stad. De ‘Venus van Kloosterveen’ prijkt in Assen en in Dokkum staat het monument voor de zalig verklaarde priester Titus Brandsma.
Natasja is zich bewust van de voortrekkersrol die ze als kunstenaar heeft. Daarom kiest ze soms voor thema’s die een beetje schuren. Ze dwingt de beschouwer om met andere ogen te kijken. Een terugkerend gegeven in haar werk is de ‘female gaze’, de vrouw gezien door de ogen van een vrouw. Zo zijn haar Venusbeelden stoer, zelfbewust, trots, eerlijk, sensueel of kwetsbaar, maar nooit ‘alleen maar’ mooi. Dat kan door de één als herkenbaar en bemoedigend ervaren worden, door de ander als confronterend of provocerend.
Een kussend portret van Benninks eigen grootouders is geplaatst in het ziekenhuis UMCG en in het kader van de culturele hoofdstad Leeuwarden-Fryslân 2018 maakte ze de ‘Eregalerij der Friezinnen’, zes portretten in brons van zes Friezinnen, gekozen door de Friese Mienskip. Bennink exposeert regelmatig in binnen- en buitenland en is sinds 2000 verbonden aan Galerie Van Campen & Rochtus in Antwerpen. Zij is als docent werkzaam aan de Wackers Academie te Amsterdam. (bron: www.natasjabennink.nl/)
In 1925 werd te Dokkum de Broederschap van de H.H. Bonifatius en Gezellen opgericht, die een bedevaartsoord wilde maken van Dokkum, de plaats waar Bonifatius was vermoord. Titus Brandsma was een van de leden van het hoofdbestuur.
In 1926 vond de eerste nationale bedevaart plaats. In 1933 werd naar een ontwerp van architect Hendrik Willem Valk een kapel gebouwd, die het jaar daarop werd ingewijd.
Kort daarna, in 1935, begon Titus Brandsma met het verzamelen van oude kloostermoppen, bestemd om de kapelletjes te bouwen voor het kruiswegpark dat naast de grote kapel was gepland.
In 1937 wendde hij zich namens de Broederschap tot Jac Maris met de vraag of die er een kruisweg voor kon maken. Maris was zeer gelukkig met de uitnodiging en schreef direct een brief ter bevestiging. (bron: Dr. Leo Ewals, KDC 2016)
Maris heeft er een bijzondere suggestieve kruisweg van gemaakt, veel expressiever dan de Carmel-Madonna en Jozef die hij eerder voor Brandsma had gemaakt. Kennelijk heeft Brandsma hem ongehinderd zijn inspiratie laten volgen, zoals Maris in zijn eerste brief aan de karmeliet had gevraagd. Hij zette de composities op met overwegend halffiguren, zodat gezichtsuitdrukking en gebaar heel belangrijk worden en het gebeuren dichtbij de toeschouwer plaatsvindt. Van de bijfiguren zien we soms zelfs niet meer dan de handen.
Hij maakte de staties in klei, sneed die in delen, bakte en glazuurde ze en zette ze tot slot weer in elkaar De voorstellingen werden geplaatst in uitsparingen in de opgemetselde kapelletjes. Die uitsparingen waren rechthoekig, met op een aantal staties verlengingen aan de onderzijde.
(Bron: Dr. Leo Ewals, Katholiek Documentatie Centrum, 2016)
Vanuit de christelijke traditie kennen we het fenomeen van lijdensmeditaties, bedoeld om stil te staan bij het lijden van Christus. Een specifieke vorm daarvan zijn kruiswegmeditaties: teksten ter overweging bij de verschillende staties van de kruisweg. Waar kunstenaars het lijden met afbeeldingen naar voren brachten, deden redenaars dit met woorden. Van Titus Brandsma kennen we twee kruiswegmeditaties, een schreef hij in 1942 voor het bedevaartspark in Dokkum.
Zelf heeft Titus de kruisweg niet meer kunnen zien. Hij overleed 26 juli 1942 in Dachau, zes maanden nadat hij gevangen was genomen. In de eerste periode van zijn gevangenschap, tijdens zijn verblijf in de strafgevangenis van Scheveningen, schreef Titus speciaal voor de Bonifatiusbedevaartplaats in Dokkum de kruiswegmeditaties.
(Bron: Anne-Marie Bos, Friesch Dagblad, 30 maart 2019)
Jac Maris is geboren op 21 februari 1900 te Maagdenburg (DE). Hij is de kleinzoon van Jacob Maris, de bekende landschapschilder van de Haagse School. Op veertienjarige leeftijd gaat hij in Kleef, waar hij toen woonde, in de leer bij de beeldhouwer Achiilis Moortgat. Jac Marris is na 1915 enkele jaren in dienst van Rud. Bless (Kunsthandel Sier uw Huis, Nijmegen) en ontwerpt er eveneens plastieken die aanvankelijk elders in Nijmegen worden gebakken., maar daarna in de oven van Bless. In 1917 verhuist de familie Maris naar Nijmegen.
Jac is dan inmiddels begonnen aan een serie omzwervingen die hem in Düsseldorf (waar hij de academie bezoekt), in België en Engeland brengt.
In de jaren dertig-veertig maakt hij vele heiligenbeelden en andere sacrale werken. Hij ontwerpt een kruisweg in majolica relief voor de kruiswegparken van Bergharen en Dokkum, de laatste in opdracht van Titus Brandsma.
Na de Tweede Wereldoorlog krijgt Maris, als oud-verzetsman, diverse opdrachten voor oorlogsmonumenten. De bekendste zijn het Airborne-monument in Oosterbeek, en in Nijmegen het monument op Plein 1944 en Jan van Hoof-gedenkteken op de Waalbrug.
(Bron: http://www.capriolus.nl/nl/
content/maris-jac)
Tussen de reizen door is hij in Nijmegen, waar hij in 1923 in het huwelijk treedt met Wilhelmina Vermeer. Drie jaar later vestigt hij zich in Heumen, waar hij het Blokhuis huurt, het huidige ateliermuseum. Hij creëert er een rijk oeuvre in hout, keramiek, kunststeen en natuursteen. Sinds 1928 manifesteert Maris zich ook buiten de regio.
Als religieus kunstenaar krijgt Maris veel contacten in het katholieke milieu.
In Nijmegen en omgeving zijn vele kunstwerken van Jac Maris te zien, niet alleen de bekende oorlogsmonumenten, maar ook beelden waar zelfs Nijmegenaren niet het bestaan van kennen. Hiernaast kunt u deze beelden bekijken. In Heumen kunt u het Ateliermuseum van Jac Maris bezoeken. Het is gevestigd in het vroegere atelier van Jac Maris. Het museum toont een collectie werken uit de periode 1915 tot 1994. Het bezit ruim honderd werken in steen, metaal en brons, circa zestig keramische werken en ruim driehonderd tekeningen. Ook beschikt het Marishuis over een beeldentuin.
Titus Brandsma (1881-1942), verzetsheld en verdediger van het vrije woord, is geboren in Friesland. Hij werd karmeliet in het klooster te Boxmeer. Na zijn priesterwijding promoveerde hij in Rome tot doctor in de filosofie. In Nederland doceerde hij in Oss aan jonge karmelieten. Hij maakte zich plaatselijk verdienstelijk voor de ontwikkeling van onderwijs en cultuur. Hij werd hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. In zijn colleges nam hij stelling tegen het nationaal socialisme.
Als geestelijk adviseur raakte hij betrokken bij de landelijke dagbladen en journalisten.
Persoonlijk reisde hij de directies af om hen te overtuigen geen nazi-propaganda te publiceren. Bij thuiskomst in Nijmegen werd hij gearresteerd. De Sicherheitsdienst besloot tot gevangenhouding van deze “gevaarlijke monnik”. Via Scheveningen, Amersfoort en Kleve kwam hij terecht in Dachau, waar medegevangenen zijn spirituele grootheid opviel. Door een dodelijke injectie kwam een eind aan zijn leven.
Na de oorlog werd hem postuum het verzetsherdenkingskruis verleend. Paus Johannes Paulus II heeft hem in 1985 zalig verklaard als heldhaftig geloofsgetuige.