Het celletje zelf is niet onbehoorlijk, een pijpenlaatje met op het einde over de gehele breedte het bed. Dit bepaalt de breedte van de cel, die 1.80 tot 1.90 zal zijn, zes maal de lengte van dit papier plus een stukje van onder (tot het pijltje). De diepte is zowat het dubbele, twaalf maal dit papier plus een stukje van onder (tot het pijltje hier beneden). De hoogte is ongeveer dezelfde als de diepte. De zijwanden zijn voor tweederde van de diepte in schoon metselwerk uitgevoerd. Ik tel daarin 65 stenen in de hoogte met een vrij brede voeg; rondom het bed is de muur gecementeerd, wat zindelijker is. Tot op de deurhoogte zijn de muren lichtgeel, daarboven wit geverfd. Ze zien er aardig zindelijk uit. De deur in het midden van de voormuur is van binnen bruin gebeitst. In het midden een vierkant ijzeren luikje, waardoor het eten wordt aangegeven.

Daarboven is ook nog een met ijzer beslagen kijkgaatje, dat ik tot heden echter nog niet geopend heb gezien. De eerste avond dacht ik dat er geen raam was, maar de volgende dag werd ik gewaar, dat dit hoog boven de deur tegen de zoldering aan, over heel de breedte van de cel in drie geledingen naast elkaar is aangebracht. Het middelste kan zeer gemakkelijk met een trekstang worden geopend. Het licht is aldus overvloedig en de gelegenheid tot ventilatie uitstekend. De venstertjes laten me echter niet anders zien dan de lucht; nu en dan scheert er een zeemeeuw langs. Tot heden zijn de vensters het grootste deel van de dag met de prachtigste bloementaferelen bezet, maar de zon en de verwarming samen, zorgen toch dat er nu en dan tenminste hier en daar open lichtplekken komen. Ja, er is ook verwarming. Boven het bed lopen, op een paar meter hoogte, drie verwarmingsbuizen. Heel veel warmte geven ze niet. De koudste dagen bibber ik de gehele dag wel een beetje, maar de kou is er toch af en het is heel goed te houden. Het is me tenminste niet koud genoeg om, al zit ik ook stil, mijn jas er bij aan te trekken.