Ik lees zo tot vier uur, steek er nu en dan een pijpje bij op. Om vier uur houd ik geknield een half uur meditatie over het leven van Jezus en mijn leven. Om half vijf ongeveer reeds wordt het avondbrood rondgebracht, dat ook voor ’s morgens moet reiken. Tot donderdag was het ’t gewone brood, een hompje, in vier flinke dikke sneden tot kort aan de onderkant ingesneden. Donderdagmorgen is de dokter bij me geweest. Ik vertelde hem, dat mijn maag nogal delicaat was, dat ik vier keer een ernstige maagbloeding had en nu leed aan een vrij ernstige urine-infectie met Collibacillen. Ik vertelde kort de behandelingen van Dr. Woltring, Dr. Enneking, Prof. Borst en B. van Capelle en maakte hem er ten slotte opmerkzaam op, dat mijn abnormaal laag lichaamsgewicht, gevoegd bij mijn chronische ziekte, me recht geven op extra voeding en de distributie mij die te Nijmegen ook toekende. Hij zou de urine onderzoeken, mij laten wegen en zien, wat hij doen kon. Ik werd gewogen: 56 kilo, waarvan men voor de kleding 2 kilo aftrok. Het gevolg was, dat ik in de plaats van het gewone brood nu melkbrood kreeg; ik merkte er niet veel verschil in, maar er zal toch wel wat melk in zitten. Bovendien werden de sneden gesmeerd. Des avonds kreeg ik verder in plaats van een volle beker taptemelk een halve beker – de maat is ruim – volle melk.

Gezondheid

De volgende morgen werd ook de urine voor onderzoek opgevraagd, maar daar heb ik verder niets meer van gehoord. Van andere extra voeding is niets gekomen. Tengevolge van deze tegemoetkoming hangt op de deur van mijn cel een kaartje: ‘Milch’ en een tweede: ‘Weissbrot’. Het lijkt wel meer dan het is, maar ik doe het er mee. Ik zet zo spoedig het gebracht wordt, mijn brood weer in de week, nu in de melk en verorber dat weer. Daar is niet zo heel veel tijd voor, want al spoedig daarna worden beker en lepel ingenomen om buiten de deur te worden gezet. Goed vijf uur, kwart over vijf, zijn we met ons avondeten klaar. Dan wordt het heel rustig. We krijgen niets meer, hebben niets meer af te geven.

Na het avondeten bid ik het Angelus, houd in de geest met het klooster Adoratie, steek een sigaar op en houd nog ’n avondwandelingetje, drie meter heen, drie meter terug en weer van voren af aan, juist als ’s morgens. Om 6 uur ga ik weer wat schrijven tot kort voor acht. Dan maak ik mijn bed op en bid mijn avondgebed voor mijn bed. Het hindert me dan verder weinig dat het licht uitgaat. Ik bid nog wat door en stop me dan onder de dekens tot ’s morgens.

Scheveningen, 28 januari 1942.